Antilichamen
Antilichamen, ook wel antistoffen of immunoglobulinen (Ig) genoemd, zijn eiwitten die het lichaam produceert als afweerreactie op de aanwezigheid van antigenen (moleculen die een reactie van het immuunsysteem uit kunnen lokken) afkomstig van ziekteverwekkers zoals bacteriën, virussen en parasieten. Antilichamen beschermen het lichaam op drie manieren. Allereerst helpen ze andere immuuncellen antigenen op te nemen. Ten tweede inactiveren ze giftige stoffen, die door bacteriën geproduceerd worden. En als laatste vallen antilichamen bacteriën en virussen direct aan. Deze afweerreactie is onderdeel van het specifieke immuunsysteem, dat ook wel het verworven immuunsysteem genoemd wordt.
Ieder antilichaam heeft een Y-structuur en bestaat uit twee delen, namelijk een variabel deel en een vast deel. Het variabele deel is gespecialiseerd in binding aan een specifiek antigeen, terwijl het vaste deel de klasse en de functie van de antilichaam bepaalt. Er zijn vijf klassen, namelijk: IgM, IgG, IgA, IgE en IgD. Onderstaande afbeelding geeft de structuur van een antistof weer.
Het lichaam kan ook antilichamen tegen antigenen uit voeding en tegen lichaamseigen antigenen produceren. Als er antilichamen tegen voedingsantigenen aanmaakt worden, is er sprake van een allergische reactie. En bij de productie van antilichamen tegen lichaamseigen antigenen is er sprake van auto-immuniteit.
Dit laatste is bijvoorbeeld het geval bij de ziekte van Hashimoto en de ziekte van Graves. Beide zijn auto-immuunziekten van de schildklier. Zowel bij Hashimoto als bij Graves kunnen antilichamen tegen het enzym thyreoperoxidase (anti-TPO) en tegen thyreoglobuline (anti-Tg) geproduceerd worden, hoewel ze vaker voorkomen bij de ziekte van Hashimoto. Daarnaast worden verhoogde thyreoïd blokkerende immunoglobulines (TBI) gevonden bij auto-immuun hypothyreoïdie en verhoogde thyreoïd stimulerende immunoglobulines (TSI) bij auto-immuun hyperthyreoïdie.